Artikel uit De Colve XVIII – 2013 – Ruzie om een feest

familie kolff

Ruzie om een feest

Uit Genealogie (B XIb): Ds. Lambertus Kolff, geb. Tiel 28 juni 1717, geref. predikant te Oostkapelle 1740-1744, te Barneveld 1744-1746, te Amersfoort 1746-1779, overl. ald. 10 april 1781, tr. Amersfoort 15 nov. 1746 Harmina Johanna Methorst, geb. Amersfoort 27 maart 1727, overl. ald. 29 jan. 1802, dr. van Nicolaas en Elisabeth Magdalena Offerhaus.

Ds Lambertus Kolff (1717-1781) en de Amersfoortse elite

Vele voorvaderen van de familie Kolff zijn predikant geweest. Allereerst is dan natuurlijk te denken aan de ‘stamvader’, ds Gualtherus Kolff uit Maassluis. Maar ook in de volgende generaties is menige dominee te vinden. Het is helaas wel moeilijk om een idee te krijgen van de wijze waarop zij dit ambt vervulden. Waren zij zwaar in de leer of juist vooruitstrevend, traden zij op de voorgrond of stonden zij in de schaduw, hoe verhielden zij zich tot de plaatselijke bevolking?

Van Lambertus Kolff, die in de tweede helft van de achttiende eeuw in Amersfoort stond, kunnen wij ons wel enigszins een beeld vormen. Dat is dan wel dankzij een heftig conflict waarin hij kort na zijn komst in Amersfoort terecht kwam. Hoe onaangenaam de situatie voor hem ook geweest zal zijn, hij komt daardoor in ieder geval naar voren als een predikant met duidelijke opvattingen, die er niet tegenop ziet om zijn stem te verheffen.

Lambertus Kolff werd op 28 juli 1717 in Tiel geboren als zoon van ds Gualtherus Kolff jr en Constantya van Oosterwijk. Hij zou in het spoor van zijn vader (en grootvader) treden en predikant worden. De weg naar deze bestemming was echter niet eenvoudig voor hem. Toen Lambertus tien jaar oud was, verloor hij namelijk binnen negen dagen zowel zijn vader als zijn moeder. Enige tijd na de plotselinge dood van zijn ouders werd hij toegelaten op een internaat in Delft. Dit ‘Seminarium theologicum’, gevestigd in het oude Fraterhuis, was speciaal bedoeld voor jongens die theologie gingen studeren in Leiden. Zij volgden het onderwijs aan de nabijgelegen Latijnse School. Lambertus heeft deze gymnasiale opleiding met vrucht afgesloten. Daarvan getuigt een gedrukte oratie in het Latijn, die in de Koninklijke Bibliotheek is bewaard. In 1734 heeft Lambertus deze rede in de Waalse Kerk gehouden; daarmee nam hij afscheid van Delft en werd tot de universiteit bevorderd. Hij was toen zeventien jaar oud.

In Leiden werd de jonge student opgenomen in het Statencollege. Dit was een groot internaat, waar enkele tientallen jongens theologie studeerden op kosten van de Staten van Holland. Het doel van de instelling was om een voldoende aantal predikanten op te leiden door ook de mogelijkheid van een academische studie te bieden aan studenten uit minder gegoede kringen. Een predikantswees, zoals Lambertus, kwam vanzelfsprekend in aanmerking voor deze overheidssubsidie. Zes jaren heeft de jonge Kolff over zijn studie gedaan; toen kon hij aan zijn kerkelijke loopbaan beginnen.

Betrekkelijk snel vond Lambertus Kolff een standplaats. Oostkapelle op Walcheren was een welvarend dorp, met enkele rijke buitenplaatsen. Op 5 maart 1741 werd hij er bevestigd als predikant. Drie jaren heeft ds Kolff in Oostkapelle gestaan. Toen ontving hij een beroep van een andere dorpsgemeente, Barneveld. Hier heeft hij echter slechts kort gewerkt. Al een jaar na zijn aankomst kreeg hij een beroep van de kerk van Amersfoort. Het was bijna niet fatsoenlijk te noemen om na zo korte tijd alweer een beroep in overweging te nemen. Ds Kolff kon haast niet anders dan bedanken. Dat deed hij ook, maar in de stad Amersfoort waren de bestuurders gewend om hun zin te krijgen. Na een maand stuurden zij ds Kolff nogmaals een dringend geformuleerde beroepingsbrief. Dit herhaalde beroep maakte het hem natuurlijk ook gemakkelijker om ja te zeggen, ondanks de weerstand die hij vanuit zijn Barneveldse gemeente zal hebben ervaren. Hij aanvaardde dan ook het beroep en nam afscheid van Barneveld. Hij had voor deze gelegenheid als preektekst gekozen ‘De HEERE zal het voor mij voleindigen’ (Psalm 138: 8). Er lijkt wel enig besef van tekortkoming uit te spreken bij dit snelle vertrek!

In Amersfoort begon een nieuw leven voor Lambertus Kolff, die inmiddels 29 jaar oud was. Nog in hetzelfde jaar, 1746, trad de vrijgezelle dominee in het huwelijk met de dochter van een der burgemeesters, de negentienjarige Harmina Johanna Methorst. Hiermee was de predikant toegetreden tot de inner circle van de Amersfoortse elite. De familie Methorst was gefortuneerd en de dochter kreeg dan ook aanzienlijk bezit mee in haar huwelijk: een huis en een kapitaal van 9000 gulden.

De stadselite vormde voor Lambertus Kolff evenwel ook een milieu met andere normen en waarden dan hij gewend was. In het jaar na zijn komst zou dat duidelijk worden in een conflict dat de jonge dominee in een lastig parket bracht. Aanleiding was een besloten feestavond in het voormalige Pesthuis. Hier was het Muziekcollege gevestigd, een gezelschap van amateurmusici, dat wekelijks concerten gaf. Het concert op maandagavond 6 februari 1747 was echter geen gewone muziekuitvoering. Het was een partij van de kinderen van een van de burgemeesters, Dirk Loogen. De berichten over de invulling van het feest hadden bij de Amersfoortse predikanten grote onrust gegeven. Er zouden spelletjes zijn gedaan en er zou zelfs gedanst zijn…

Wat de drie predikanten van Amersfoort bewogen heeft om de burgemeester op het gedrag van zijn kinderen aan te spreken, weten we niet. Wel is het zo, dat dansen vanouds zeer gevoelig lag in calvinistische kring. Het werd algemeen beschouwd als grensoverschrijdend gedrag, dat zowel voor burgerlijke als kerkelijke overheden onaanvaardbaar zou moeten zijn. In het verleden waren er zelfs plakkaten tegen het dansen uitgevaardigd. Maar inmiddels had in het stedelijk gebied de cultuur van de achttiende eeuw van dergelijk zondebesef de scherpe kantjes wel afgehaald. Het Muziekcollege was bovendien een algemene vereniging, met leden van verschillende godsdienstige afkomst.

De drie predikanten van de stad richtten zich tot hun eigen kerkleden, onder wie de betrokken burgemeester. Hij stond daar echter niet voor open. Integendeel, hij beklaagde zich heftig over hun bemoeienis met zijn familieleven. De predikanten vonden zodoende geen ingang bij het stadsbestuur, maar zij hadden wel hun preekstoel!

Op de zondag na het dansfeest, 12 februari, lieten de predikanten van zich horen. De Grote of St Joriskerk was, zoals nog altijd, de hoofdkerk van de hervormden. Iedere zondag werd er driemaal in deze kerk gepreekt: ’s morgens, ’s middags en ’s avonds. De predikanten – W. van Rees, J.H. Bachiene en L. Kolff – lieten alle drie op deze zondag hun protest klinken tegen de danspartij. Later zouden zij in de kerkenraadsvergadering verklaren, dat zij dat niet onderling hadden afgesproken, maar dat is toch wel erg ongeloofwaardig.

Wat werd er nu gezegd in de preken op die zondag? Daarover kunnen we iets lezen in een pamflet dat de secretaris van het Muziekcollege een paar weken later publiceerde. Nu is dit een buitengewoon partijdig en onheus geformuleerd geschrift. Maar het geeft toch een beeld van het gebeurde. Volgens de scribent heeft ds Kolff het volgende naar voren gebracht.

Velen zijn er, zo betoogde Kolff, die wel het geloof met de mond belijden terwijl echter hun hart vol van goddeloosheid is. Onlangs is dat nog gezien, toen gemeenteleden zich te buiten gingen aan allerlei gruwelen, goddeloosheden en hemeltergende zonden. Onder hen waren ook die op de ‘stoelen der ere’ gezeten zijn, en een voorbeeld behoorden te geven. Zij hebben zich bezondigd aan de zonden als die van Sodom of nog erger. Bovendien bespotten zij hun profeten wanneer die hun de zonden voor ogen stellen. Zij hebben niet meer genoeg aan de dag voor het zondigen maar als kinderen van de duisternis gebruiken zij zelfs de nacht daarvoor. Het is bovendien godgeklaagd dat zij voor deze vuile goddeloosheden een huis gebruikten dat door de overheid toegewezen was aan wie door God bezocht werden met de pest. Het is te vrezen dat God dit zal wreken aan hen wanneer het huis weer voor dat doel moet worden gebruikt. Het betrof hier zodanige grote en hemeltergende zonden, zo besloot ds Kolff zijn strafrede, ‘dat het geen wonder soude syn, dat sich de graaven, en steenen opende, en de sulke die ik hier voor myn oogen sie sitten, levendig verslond, dat de kinderen de sonden hunner ouderen verdubbelden en hun daar in sogten te overtreffen.’

Het vermanend betoog typeert de predikant als een vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie, de rechterflank van het calvinisme. Al zal de weergave door zijn tegenstander wat eenzijdig zijn,- men moet toch constateren dat ds Kolff zich erg heeft laten gaan in deze strijd, overigens net zo als zijn collega’s. Hij heeft het geweten ook… Het stadsbestuur liet bij de drie predikanten een bevelschrift bezorgen waarin zij gesommeerd werden om binnen drie etmalen schriftelijk te rapporteren wat voor vreselijkheden (‘Godloosheden etc.’) er dan wel in de muziekzaal hadden plaats gevonden. De kerkenraad zat er danig mee in zijn maag. In de reactie aan het stadsbestuur werd verwezen naar vroegere verbodsbepalingen en werd op het ergerlijke gewezen van het nachtelijk bedrijven van ‘dertele spelen en danseryen’. De overheid was er totaal niet van onder de indruk en maande de predikanten om zich voortaan op de preekstoel in te houden. En daarmee ebde het conflict langzaam weg.

Eén partij legde zich daar echter niet bij neer. Het was de secretaris van het Muziekcollege die een maand later een ongemeen felle brochure publiceerde. Hierin trekt hij van leer tegen de predikanten en verwijt hij bovendien de stadsbestuurders dat ze deze dominees niet ogenblikkelijk uit de stad verbannen.

Ds Kolff krijgt er in het bijzonder van langs. Waarom heeft deze meer dan de anderen zijn toorn verwekt? Allereerst omdat Kolff tien jaar jonger is dan de beide collega’s. In de ogen van de schrijver is het dus ‘een jongeling die pas in de wereld komt kijken’. Over de opleiding van deze dominee maakt hij zich ook geen illusies en hij schrijft vilein, dat deze zijn studie, zo hij al gestudeerd heeft, gratis heeft moeten doen. Blijkbaar kleefde het Lambertus Kolff in deze kringen aan, dat hij een bursaal van het Statencollege was geweest.

Kolff is ook nog maar net in de stad en kan zich dus een kritisch optreden jegens zijn broodheren niet permitteren. De secretaris maakt zijn lezers erop attent, dat deze predikant nog maar anderhalf jaar geleden met ongekend grote waardering en liefdadigheid door de magistraat van Amersfoort was ontvangen. Hij is in de ogen van de secretaris een ‘schurftige, eerloze pedant’, die vervolgens zo zijn weldoeners voor het hoofd stoot en openlijk bekritiseert.

Nu had ds Kolff het ook niet subtiel gedaan door bij het danspartijtje te verwijzen naar de zonden van Sodom (homoseksualiteit). Wat bezielt deze ‘welsprekende snaak’, zo barst de schrijver uit, om fatsoenlijke lieden, zelfs heren van de regering, te vergelijken met de mannen van Sodom? En om je dan als predikant het gezag aan te meten van de oudtestamentische profeten! De schrijver voegt daar een opmerking aan toe van wel heel laag allooi. Hij vervolgt namelijk dat hij nog wel eens terug zal komen op het thema van de profeten, als er weer eens geile profeten optreden die een schone vrouw in hun ongehuwde staat zoeken te debaucheren. Een bedenkelijke toespeling op het huwelijk, drie maanden eerder, van Lambertus Kolff met de jonge Harmina Methorst,!

De achtergrond van het conflict lijkt in de inburgering van ds Kolff te liggen. Hij is er net en hij hoort er nog niet bij. Hij is vooral nog geen stadsdominee in de ogen van de culturele bovenlaag. Kan immers uit een dorp als Barneveld iets goeds voortkomen? De apotheose in de scheldpartij van de secretaris van het Muziekcollege luidt:

o snoode ondankbaarheid, o vervloekte vermeetelheyd: maar soo het my geoorloft is
te vraagen, wat heeft u dog bewoogen, om soo veel water vuyl te maaken, en soo
veel kuyperyen aan te leggen, ten eynde gy van uwe boeren mogte verplaatst, en by
menschen gebragt worden, by de boeren was waarlyk uw erff, daar had gy altyd als
kooning kunnen regeren, ofte en wist gy niet dat boeren en menschen selden over
eene leest schoejen, ik raade u dan om van sulk eene vervloekte Stad verlost te
worden, weederom naa uw eyge volk te gaan…

Natuurlijk heeft deze scheldkanonnade evenmin effect als de bestraffende preken van de dominees. Lambertus Kolff had door zijn ambt en door zijn huwelijk al in dit ene jaar een tamelijk stevige positie in de stad verworven. Van ontslag en verbanning was echt geen sprake. Nog een aantal jaren later hoorde hij er helemaal bij en tot zijn dood op 10 april 1781 is hij een gerespecteerd burger van Amersfoort geweest. Met grote statie werd hij in de Grote Kerk begraven, waar zijn carrière met zoveel rumoer was begonnen.

Jan Peter Schouten
Afbeeldingen:
1. Gevelsteen Seminarium Delft, website Achter de Gevels van Delft
2. De kerk te Oostkapelle, Walcheren, website Weekblad Buiten
3. Pesthuis te Amersfoort, overgenomen uit De Colve XVIII
4. Remarques, overgenomen uit De Colve XVIII

Jan Peter Schouten

Dr J.P. Schouten is predikant van de Grote of St Vituskerk te Naarden. Hij is een rechtstreekse afstammeling van Alida Kolff (CC) en Cornelis van Koetsveld. Volgend jaar hoopt hij een boek te publiceren over de predikanten onder zijn voorouders, onder wie ook enkele ‘Kolffen’.