Dirk Hendrik Kolff (1800-1843)

familie kolff

Een dienaar van het goevernement

door: Dirk Kolff, archivaris (CBCA XVIIIn)

De meeste leden van de familie Kolff hebben in de handel, in het bedrijfsleven of in een vrij beroep hun brood verdiend en zo is dat eigenlijk nog steeds. Weinigen traden in dienst der overheid, als ambtenaar of militair. Natuurlijk waren er uitzonderingen, van wie de meest spectaculaire wel werd gevormd door de zes leden van de oudste, Betuwse tak, die vanaf 1804 tot de opheffing van de gemeente Deil ongeveer 170 jaar later, met slechts een onderbreking van twaalf jaar, van die gemeente eerst schout en dan burgemeester waren. Maar misschien waren deze leden van de familie toch meer regent – in de goede zin van dat woord – dan ambtenaar (zie: Biografieën: Deil).

Zo kozen ook maar enkelen een militaire loopbaan. Een van hen was Dirk Hendrik. Die keuze lag in zijn geval ook wel voor de hand. Zijn vader, die dezelfde naam droeg, was als marineofficier opgeklommen tot kapitein ter zee, terwijl zijn grootvader van moederszijde zelfs vice-admiraal was. Sinds 1814 was hij dus bij de zeemacht en, omdat de vooruitzichten op snelle bevordering bij de koloniale marine bij uitstek gunstig leken, meldde hij zich, “op aanraden zijner voogden”, aan voor de dienst in Indië. Daar heeft hij spijt van gehad. Zijn 22-jarige carrière bij de zeemacht in Nederlands-Indië kenmerkte zich enerzijds door opvallende prestaties, anderzijds door het uitblijven van de loopbaan waarop hij had gehoopt.

 Dirk Hendrik Kolff


Dirk Hendrik Kolff

Zijn kwaliteiten trokken binnen enkele jaren de aandacht. Nelleke Manneke vermeldde in haar boek al de krijgsverrichtingen voor Sumatra in 1821, waarvoor hij de Militaire Willemsorde 4e klasse (R.M.W.O.4, dat is de hoogste klasse) kreeg. In 1824 kommandeerde hij al als luitenant ter zee der eerste klasse “eene koloniale oorlogsbrik van het eerste charter.” Dit schip was de Doerga waarmee hij in 1825 en 1826 in het Oosten van de Archipel een tocht maakte die deels het karakter had van koloniale expansie en deels dat van een ontdekkingsreis. Tijdens zijn verlof in Nederland in 1828 en ’29 publiceerde hij daarover zijn, later ook in het Engels uitgegeven, Reize door den weinig bekenden zuidelijken Molukschen archipel en langs de geheel onbekende zuidwest kust van Nieuw-Guinea … , waarvoor hij van de Koning een gouden medaille met het opschrift ’ter belooning van goed gedrag en verdienstelijke poging tot uitbreiding van nuttige kennis’ kreeg, terwijl de Minister van Koloniën en Marine hem liet weten, dat hij, op last van de koning, hem “op eene bijzondere wijze” zou aanbevelen bij het bestuur in Indië.

Noot: Over vader en zoon is reeds een en ander te vinden in Nelleke Manneke, Kolff in zeven eeuwen, Rotterdam 2001, 41-46. Voor hun portretten zie aldaar en in Nederland’s Patriciaat 51e jrg 1965, Den Haag 1965, tussen pp. 88 en 89. Zie ook Nederland’s Patriciaat 78e jrg 1994, 116-18

Dat had ook wel enig effect. De Goeverneur-Generaal benoemde hem tot zijn adjudant – een eer die hij natuurlijk wel met een aantal anderen deelde – en, meer substantieel, daarna tevens met het oprichten en het beheer van een “civiele marine”, die in staat zou moeten zijn de zeeroverij in de Java Zee uit te roeien. Kolff werd in de opbouw van deze nieuwe dienst blijkbaar veel vrijheid gegund. Zijn benadering was tweeledig. Ten eerste zouden weinig diepgaande schoeners en kruisboten worden gebouwd, die de kusten intensief zouden “bekruisen”, de zeerovers schrik zouden inboezemen en de veelvuldig beroofde en tot slaven gemaakte kustbewoners zouden beschermen. Vanaf 1834 had deze aanpak resultaat. Sommige zeerovers werden verslagen, anderen werden verdreven uit plaatsen waar ze jaren ongestoord hadden gewoond, en naar Java gedeporteerd. In 1836 werden nog maar enkele zeeroverijen gepleegd, in 1837 geen. De kleine handel langs de kusten van de Java Zee en rondom Banka herleefde, terwijl zeker meer dan duizend in slavernij weggevoerde kustbewoners werden bevrijd en naar hun dorpen konden terugkeren.

Ten tweede moest worden getracht om sommige met de zeerovers geliëerde vorsten, vooral in het gebied van de Riau archipel en Straat Malakka, tot medewerking aan de pacificatiepolitiek van Batavia te verleiden en de medewerking van de Britse autoriteiten in Singapore en Malakka te verkrijgen. Met het oog op dit laatste aspect kreeg D.H. Kolff vanwege het Indische Goevernement de bevoegdheden van een “kommissaris”, evenals twee achtereenvolgende residenten van Riau, de heren Cornets de Groot en Goldman. Ook dit onderdeel van het plan was een succes. Kolffs twee medekommissarissen werden beiden overgeplaatst naar veel aantrekkelijker residentschappen dan Riau, wat alleen voor een jong resident geen ballingsoord was. Cornets de Groot kreeg zelfs de Nederlandse Leeuw (R.N.L.).

Ons familielid echter, hoewel hij ook nog een 50-tal tot slaaf gemaakte Javanen, Madurezen en anderen opspoorde en bevrijdde, verliet het gebied met een geknakte gezondheid en werd geen cent wijzer.

Als de oorspronkelijk opzet van de koloniale marine zoals die in 1814 had gegolden, zou zijn gehandhaafd, zou hij al lang kapitein ter zee zijn geweest, dacht hij, maar die opzet was als te kostbaar verlaten. Wel werd hij nu, maar nog slechts in de rang van majoor, benoemd bij het op te richten Korps Mariniers in Indië. Toen hij echter in begin 1837 verzocht te worden benoemd tot Luitenant Kolonel en kommandant van dat corps, antwoordde de inmiddels tot Algemeen Secretaris van het Indische bestuur te Buitenzorg benoemde Cornets de Groot hem, dat deze benoeming was voorbehouden aan het opperbestuur in Den Haag. Eerst waren het de bezuinigingen geweest die hem hadden dwarsgezeten, nu werd hij het slachtoffer van het feit dat, zoals hij het zelf in een rekest aan de Koning in 1840 zou stellen, “de officieren van het vaste korps koloniale marine geen tot dat korps direct behoorenden chef hebben en alsoo van de noodige ondersteuning en voorspraak bij het Goevernement verstoken schijnen te zijn.” De patronage bij de Indische Marine, anders dan die voor het Indische Binnenlands Bestuur, die b.v de residenten benoemde, was in handen van Haagse lobbies. En hoe goed men het ook deed als marineman in de tropen, als het ging om de hoogste benoemingen bij de koloniale zeemacht, zaten officieren in Nederland dichter bij het vuur.

Zijn gezondheid was nu slecht en hij vroeg verlof naar Nederland aan. Daar trachtte hij in 1839 en ’40 nog tevergeefs bij de autoriteiten begrip voor zijn geval te wekken. In dat laatste jaar stierf zijn tweede vrouw, een kleine vier jaar later volgde hijzelf. Wat een boeiende man! Maar ook, wat een somber verhaal van ellende in dienst van het goevernement! Zijn zoon zou zich in Indië niet afhankelijk maken van ambtelijke molens, maar hij zou het als suikerfabrikant en eigen baas des te beter doen.

De handel, het bedrijfsleven, of een vrij beroep, het zal wel niet voor niets zijn, dat men de meeste Kolffen daar en niet bij de overheid vindt (zie noot).

De Archivaris

Noot: Veel van dit stukje is ontleend aan een klein dossier uit het Nationaal Archief in Den Haag met D.H. Kolff’s rekest aan de Koning van 22 mei 1840, waarop Drs P. Nouwt te Waalre, die veel onderzoek voor onze familie doet, zo vriendelijk was ons te wijzen. De referentie is Algemeene Staatssecretarie en Kabinet des Konings, no. 6115.

Kaap Kolff is hoogstwaarschijnlijk de naam die later gegeven werd aan Kolff-punt (maar iets anders vermeld in graden en breedten) en die tegenwoordig bekend is als Tj. Klop (Kaap Kolff, Tandjung Kolff, nu Tanjung Klop) – S 7(gr) 22(min) 0(sec) – E 138(gr) 40(min) 0(sec).
De naam Nieuw Guinea wijzigde later in Irian Barat/Irian Jaya, en is nu: Papoea (huidige naam van deze Indonesische provincie).
Het Frederik Hendrik Eiland heet nu Kolopom.

Uit Aardrijkskundig en statistisch woordenboek van Nederlandsch Indië, p. 271, door Peter Johannes Veth, gepubliceerd 1863 door P.N. van Kampen:
– Kolff-punt, naam door den Luitenant Kolff aan de kaap gegeven, die aan de Noordkust van het Papoesche eiland Frederik Hendrik gelegen is, op 7(gr) 19(min) 45(sec) Z. Br.;
– Kolff-rivier, in het binnenland van Nieuw Guinea vanaf het Frederik Hendrik Eiland;
– Kolff-droogte, (volgens Veth, 1863) “benaming van een zandplaatje tusschen Nieuw-Guinea en de Aroe-eilanden, gelegen op 7e N.Br. Het ontving den 26n April 1826 dezen naam van den Luitenant ter Zee, eerste klasse, D. H. Kolff, die er op dien dag over stevende met Z. M. brik Dourga. Deze droogte heeft 9 vademen water op zandgrond en 19 tot 20 vademen op moddergrond.”