Meer dan in enige andere plaats in ons land zijn in Middelharnis herinneringen aan de familie Kolff bewaard gebleven. Meer dan twee eeuwen lang hebben er dan ook leden van onze familie gewoond, in sommige periodes zelfs meerdere gezinnen tegelijk. Ze hebben er gewerkt, van alles aangepakt, kortom gedaan wat hun hand vond om te doen. Dit artikel is bedoeld om een indruk te geven van de verscheidenheid van die werkzaamheden en van dat ondernemerschap en daarmee tevens van de verbazende inventiviteit en flexibiliteit van de ‘elite’ in de kleine provincieplaats die Middelharnis was.
De activiteiten van de familie op het eiland Overflakkee beginnen in 1710, als Cornelis Kolff (C Xc) (1685-1759), Den Haag vaarwel zegt en zich als notaris te Middelharnis vestigt. Hij zou ook de ambten van secretaris en ontvanger, tevens rentmeester, van de ambachtsheerlijkheid Middelharnis bekleden. Maar het bleef niet bij het regenteske. Hij spreidde zijn risico en investeerde bij voorbeeld ook in een schip. Na de dood van zijn vrouw in 1738 echter verliet hij het eiland en verhuisde naar zijn geboortestad Maassluis.
Zijn zoon Gualtherus (XIc) (1711-1789) nam het notariaat over en trad ook als secretaris en rentmeester in zijn vaders voetsporen. In de jaren ’20 en ’30 had hij zich in al die ambten al warm kunnen lopen in de nabije heerlijkheid Dirksland. Functies in allerlei polderbesturen vielen hem toe en ongetwijfeld verwierf hij hier en daar wat onroerend goed. Ook hij, met andere woorden, zette niet alles op één kaart. Hij nam deel in de rederij van schepen en in 1749 komen wij hem tegen als pachter van de visaflag van Middelharnis. Voor zulk ondernemerschap was enig kapitaal vereist. Zijn financieel risico als pachter bestond erin, dat hij verplicht was de vissers direct de opbrengst van de verkochte vis uit te betalen en dan maar moest zien zijn geld plus onkosten terug te ontvangen van de opkopers. De omzet moet niet gering zijn geweest; alle vis die het Goereese Gat binnenkwam, moest worden aangebracht òf op de afslag van Middelharnis òf op die van Hellevoetsluis.
Adrianus Quirinus (CB XIIf),(1745-1826) en Lambertus (CC XIIg) (1749-1823) complementeerden, net als hun grootvader en vader voor hen, publiek entrepreneurschap met private bedrijvigheid. De prioriteit kon daarbij voor de een heel anders liggen dan voor de ander. Behalve gezworene, schepen, schout en baljuw, secretaris, rentmeester, thesaurier en burgemeester, secretaris en dijkgraaf van polders, notaris en commissaris van de verponding, waren de broers ook reders. Maar Lambertus was toch in de eerste plaats de echte regent en bestuurder, Adrianus Quirinus meer de ondernemer en man van de Verlichting. In 1768 kocht de laatste, tegelijk met de erbij behorende wijnhandel, het grote huis met pakhuis, wagenhuis, stalling en erf aan de Voorstraat en begon er een eigen bedrijf. Het jaartal staat nog op de deurpost boven de gebeeldhouwde druiventros, terwijl boven het bovenlicht het familiewapen nog steeds te zien is. Behalve als koopman was hij naar het lijkt ook agrarisch ondernemer. Wat ook opvalt is zijn aktiviteit op weldadig en cultureel terrein. Laat ons wat meer zeggen over Adrianus Quirinus’ maatschappelijke belangstelling en daarna over zijn economische initiatieven, die in de loop van een aantal generaties zouden leiden tot een soort verzamelbedrijf.
In 1810, om met het eerste te beginnen, behoorde hij tot de oprichters van het departement Middelharnis-Sommelsdijk van de uit 1784 daterende en al gauw over het hele land aktieve Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Er moet in dit departement een vrijzinnige sfeer hebben geheerst, heel anders dan die van het latere verzuilde Nederland. Een van de oprichters en aktieve leden was de pastoor van Oude Tonge, die onmiddellijk de predikant van zijn dorp als lid voorstelde, een voorstel dat zonder ballottage werd aangenomen. Adrianus Quirinus werd de eerste penningmeester, een functie die hij in 1819, het jaar van zijn gouden bruiloft, vanwege zijn vergevorderde leeftijd neerlegde, waarop hem, omdat hij “een model is geweest in accurate en keurige boekhouding”, het honorair lidmaatschap werd aangeboden.
Of hij ooit een voordracht voor de leden heeft gehouden, weet ik niet. Wel had hij getuigd van zijn vooruitstrevendheid door in 1812 – slechts veertien jaar na de publicaties van Edward Jenner in Engeland over de voordelen van vaccinatie – de medici van het gezelschap te verzoeken een van zijn koeien te onderzoeken “die misschien wel de koepokken hebben kon”.
Al in de jaren ’70 had hij zijn eigen kinderen door “variolatie” met mensenpokken laten besmetten, wat hem laat kennen als een man met een groot vertrouwen in de wetenschap. Drie jaar na Adrianus Qurinus’ verzoek aan de medici van het eiland, verspreidde het nutsdepartement 200 vlugschriftjes over het nut van de koepokinenting, een maatregel die hij van harte zal hebben ondersteund.
Een van zijn kinderen, Cornelis (CBB XIIIf) (1776-1830), die in 1808 al eens de geoctroyeerde Bank van Leening in Middelharnis had gepacht, volgde hem op als penningmeester; hij zou het tot zijn dood in 1830 blijven. Als boekhouders en penningmeesters, bij voorbeeld ook van polderbesturen, genoten de Kolffen van Middelharnis een bijzonder vertrouwen. Misschien klinkt in de nog wel gehoorde naam van deze tak “zuinig” en “op de penning” te zijn iets door van de toen gegroeide reputatie. Cornelis’ zoon Gualtherus Constantinus Marius (CBB XIVi) (1819-1890), “in moeielijke oogenblikken immer een man van de daad”, werd in 1848 penningmeester van Het Nut en bleef aan tot 1862. Zijn opvolgers waren lange tijd geen Kolffen. Maar in 1895 “keerde het departement tot zijn oude liefde terug en de zorg voor de schatkist benevens het boekhouderschap van de spaarbank werd aan den heer C. Kolff A.Cz. (CBB XVk) (1860-1923); “jonge Cor” (G.C.M. was zijn oom), toevertrouwd, die nu [1910] reeds vele jaren aaneen heeft bewezen zijn geslacht eer aan te doen door te trachten in nauwkeurigheid en beleid den eersten penningmeester te evenaren.” Het klinkt alsof hij op de hoogste lof nog even moest wachten, maar aan zijn positie werd nooit getornd.
Keer op keer waren leden van de familie Kolff betrokken bij de initiatieven van het departement van “Het Nut”, zoals bij het toezicht op de cursussen rechtlijnig, d.w.z. bouwkundig, tekenen, die gegeven werden van 1853 tot 1862, toen Sommelsdijk helaas de subsidie introk. Zo ook bij de oprichting en het bestuur van de nieuwe ambachtschool in Middelharnis in 1902 en van de zangschool voor kinderen in 1905. Van meer betekenis voor de familie waren echter de herhaalde pogingen tot de oprichting van een spaarbank. Lambertus Kolff van Oosterwijk (CCA XIIIh) (1779-1836), een zoon van Lambertus, werd in 1818 bij de oprichting van de eerste spaarbank de boekhouder, terwijl de al genoemde zoon van Adrianus Quirinus, Cornelis, in 1825 als kassier werd benoemd.
Kort na de dood van de laatste in 1830, toen zijn zoon Lambertus hem opvolgde, ging deze onderneming van Het Nut als gevolg van de financiële onzekerheid veroorzaakt door de Belgische opstand ten onder. Zoals het Gedenkschrift van het Nut het zegt: “De spaarbank was vermoord door de Belgen.” De leden van het departement pasten het ontstane tekort van 500 gulden bij.
Toen het Nut in 1849 tot de oprichting van een nieuwe spaarbank besloot, was de al genoemde Gualtherus Constantinus Marius (CBB XIVi, 1819-1890) een van de plaatsvervangend commissarissen ervan. In 1895 werd, zoals we zagen, “jonge Cor” boekhouder-thesorier van deze nutsspaarbank, waarop een periode van grote groei volgde. In feite maakte de spaarbank, althans het boekhouderschap ervan, spoedig een vrijwel onlosmakelijk deel uit van het conglomeraat van de Firma Wed. C. Kolff, het oude bedrijf van Adrianus Quirinus (B XIIf) (1745-1826). Met een relaas over die veelzijdige onderneming hoop ik de volgende keer dit artikel te vervolgen.
Kijk ook bij Links: Historie & Biografieën (Middelharnis)
en 15 burgemeesters
Literatuur: Han Boomsma, ‘Terugblik in het grijs verleden: het huis met de druiventros’, in Eilanden-Nieuws, 15-02-1972; Nelleke Manneke, ‘Kolff in zeven eeuwen’, Rotterdam 2001; K. Vos (bewerker), Gedenkschrift t.g.v. het honderd-jarig bestaan van het departement Middelharnis-Sommelsdijk der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, Middelharnis 1910; J.A. Wittekoek, ‘Een terugblik op de vroegere fa. Kolff te Middelharnis’, in Eilanden-Nieuws, 08-01-1993.