Daar was in de allereerste plaats de kapitein M.A.A. Strijers,
die vanaf het begin van de mobilisatie tot omstreeks 23 April regiments-adjudant,
dus mijn rechterhand was geweest. Hij was lichamelijk niet sterk,
doch was overigens een voortreffelijk medewerker. Op advies van
den regimentsarts moest hij 6 weken volledig rust nemen en dus vertrok
hij naar Epe, zijn woonplaats.
Daar zat ik dan nu met elken dag kans op een oorlog en geen van
de res. kapiteins van mijn regiment (beroepskapiteins had ik niet
meer) geschikt om den kapitein Strijers voor langeren tijd te vervangen.
Tot daar, einde April een comp. PAG (Pantser Afweer Geschut) min
twee Sectiën op mijn regiment gedirigeerd werd; het geheel
stond onder bevel van den kapitein L.T.F.J.S. van Embden. De lezer
zal zich herinneren, dat ik einde Maart 1940, ter gelegenheid van
het bezoek van den O.L.Z., den Generaal Winkelman (zie introductie)
naar aanleiding van diens vertrouwelijke mededeelingen om meer Pantserafweerkanonnen
gevraagd had. Nu kreeg ik niet alleen de kanonnen, maar wat nog
veel belangrijker was, een kapitein adjudant. Het zal U wel duidelijk
zijn, dat ik den kapitein van Embden onmiddellijk tot regiments
adjudant bestemde, al had hij aanvankelijk niet veel animo voor
deze functie. Hij meende namelijk als een kat in een vreemd pakhuis
te komen. Ik heb daarop eenige dagen lang met den kapitein van Embden
mijn geheele vak tot in de verste uithoeken doorkruist en met hem
alle opstellingen bezocht en toegelicht welke taken aan de onderscheidene
wapenen waren toebedeeld, hetgeen nader aan de hand van kaarten
en vuurplannen werd verduidelijkt. Inderdaad brak eenige dagen later
de verwachte oorlog uit. Maar ik aarzel niet te verklaren, werking
tusschen den kapitein van Embden en mij gedurende de oorlogsdagen
en ook later niets heeft ontbroken en dat wij, die elkaar vroeger
niet kenden, groote vrienden zijn geworden.
|
En dan wil ik hier gaarne herdenken al wat officieren, onderofficieren
en manschappen van de drie bataljons en de toegevoegde wapenen hebben
gedaan; zij hebben een groote plichtsbetrachting en goede discipline
getoond en de nachtelijke terugtocht van 13 op 14 Mei, van ca. 50
K.M. van uit het gebied om Kesteren naar Vianen na vijf dagen en
nachten onafgebroken dienst, zonder aflossing, grenst aan het ongelooflijke.
Met evenveel genoegen denk ik terug aan veldprediker en aalmoezenier,
aan den regimentsarts en zijn zes bataljonsartsen, aan den paardenarts
en aan den officier, belast met het toezicht op het automateriaal.
Zij verdienen lof; zij behoorden tot de ouderen, zij hadden meer
ervaring en zij wisten zoo noodig zelfstandig te handelen.
Op mijn Cp. had ik een aantal officieren te werk gesteld, o.m.
als plv. regiments adjudant, als ultkijk officier en eenige officieren
ten behoeve van de registratie en sorteering van de vele inkomende
en uitgaande berichten, want dit werk ging dag en nacht door.
De President van Liberia had mij eens bij een bezoek aan een Stamhoofd
in de binnenlanden voorgesteld als "This
white man, who has my cars and eyes in a country very far away,
where the gin comes from."
Ik had dat van die ooren en oogen goed onthouden en ik had
dat verhaaltje telkens weer opnieuw bij theorieën aan mijn
officieren voorgehouden. Het heeft geweldig ingeslagen en men begreep,
dat wanneer men van mij bevelen wenschte te ontvangen vanuit de
duisternis van mijn Cp. en over het ledig gevechtsveld, men berichten
diende te zenden en nog eens weer berichten, ook negatieve vanuit
het voorterrein, de frontlijn en de flanken.
|
Het gevolg is geweest, dat toen de oorlog eenmaal was uitgebroken
de telefoon in mijn Cp. roodgloeiend stond en dat het Register voor
Inkomende en Uitgaande Berichten en Bevelen tot een dik boek is
uitgegroeid. Ik heb dit boek in mijn veilige bewaring behouden,
waarbij ook nog zijn te voegen vele motorordonnansberichten en enige
postduivenmeldingen van de Voorposten d.d. o.m. 13 Mei, 11.30. Belangrijke berichten werden doorgegeven aan J 67 (Jan 67), de
schuilnaam voor C. Brig. A. Alle onderdeelen hadden een schuilnaam,
zelf was ik Lodewijk 87. |
Maar Jan 67 komt zelf maar sporadisch als
afzender van een Bericht of Bevel voor. Men is daar dus schijnbaar
wel tevreden geweest over 46 R.I. Bepaald enthousiast bleek men daar na den oorlog over de prachtige
en goede berichten, die het Brigade Hoofdkwartier door mijne zorgen
had doorgekregen en daarvan een dankbaar gebruik had gemaakt om
ook C IV Divisie in te lichten, die vrijwel geheel verstoken moet
zijn gebleven van berichten uit zijn eigen voorste lijn. |
En dan nu nog een enkel woord over de Rhenensche
Spoorbrug. Toen op Maandag 13 Mei om 12.25 de vijand het Noordel.
bruggehoofd bij Rhenen bedenkelijk dicht naderde, vroeg ik mij af
of het nu niet de hoogste tijd werd om de brug te doen springen. De
rivier de Lek en dus ook de overgangen behoorde tot het vak van de
IVe Divisie. Ik verzocht dus op dien 13 Mei aan C. Brig. A. om over
het springen van de brug overleg te willen plegen met C. IV Div.
Om 12.32 berichtte C. Brig. A. mij, dat aan mijn verzoek gevolg was
gegeven. Maar er gebeurde niets en intusschen drongen de Duitschers
steeds verder op en zooals reeds in mijn Bericht medegedeeld, lag
mijn Detachement aan de Spoorbrug om 16.20 onder zeer zwaar Duitsch
artillerievuur. Onder dekking van dit vuur bezetten de Duitschers
het noordelijk bruggehoofd, zoomede de belde brugwachtershuisjes.
Om 17.58 bleek, dat de vernielingsploeg, uitgezonden door de IVe Divisie,
de springlading niet meer kon bereiken. Ik stelde toen C. Brig. A.
voor om de springlading door middel van artillerlevuur tot ontsteking
te brengen, welk verzoek werd ingewilligd. Eindelijk om 19.15 ontving
ik de verheugende tijding, dat een boog en een peller uit de brug
vernield waren en juist op tijd tegenover de steeds opdringende Duitschers.
Ik ben over deze brug wat uitvoerig geweest.
Er is namelijk vele maanden later vanwege een hoogeren officier, verbonden
aan den Staf van het Hoofdkwartier Veldleger beweerd, dat ik geen
maatregelen zou hebben mogen nemen tot het opruimen van die brug,
want ik zou niet hebben kunnen beoordeelen of de brug nog eens noodig
zou zijn geweest voor het overtrekken van "Bondgenootschappelijke
troepen"! Ik vond dit een bekrompen standpunt. Inlichtingen omtrent
de eigen en vijandelijke posities hebben wij nimmer gekregen, doch
uit onze eigen - toch min of meer gebrekkige radioberichten - wisten
wij maar al te goed, hoe naast ons Veldleger, de Belgische troepen
en evenzoo de Fransche en Engelsche legers in snel tempo teruggingen.
Hadden wij dan voor "Bondgenootschappelijke hulp" te
wachten? Mijn gedachtengang was: de brug weg en geen Duitsche tanks
in den rug van onze troepen in Noord Brabant.
Had het met de brug soms juist zoo moeten gaan als met de groote
veerpont bij Opheusden, die op 11 Mei nog in alle rust aan den noordel.
oever van de Lek lag? Ik heb die pont om 18.38 door artillerievuur
tot zinken doen brengen. In den goeden ouden tijd zou een korporaal
voor zijn onderofficiers examen zijn gezakt, wanneer hij verzuimd
zou hebben om tijdig een roeibootje van den vijandelijken oever
te hebben weggehaald.
Ten slotte, moge ik nog hieraan
toevoegen, dat door mij niet steeds die afkortingen bij het aanduiden
van militaire
onderdeelen en benamingen zijn gevolgd, zooals deze in onze Reglementen
en Voorschriften waren voorgeschreven. Deze afkortingen zouden het
Bericht voor niet deskundige lezers moeilijk te volgen hebben gemaakt. |