1939-1950: Mr A.C.C. Folkersma (CBCA XVm4.zn)

familie kolff

Bericht van de Reserve Eerste Luitenant der Bereden Artillerie Mr A. C. C. Folkersma

Geboren te Soerabaja in 1905 kwam ik later naar Nederland. Ik studeerde te Leiden rechten en volgde intussen te Ede aan de School voor Reserve Officieren der Bereden Artillerie een cursus. In December 1931 werd ik benoemd tot Res. 2e Lt. In juni 1937 vertrok ik naar Ned. Indië om in December van hetzelfde jaar te worden benoemd bij de Directie der Staatsspoorwegen te Bandoeng. In Maart 1940 werd ik, na intussen te zijn bevorderd tot Res. 1e Lt., gedurende een termijn van twee maanden bij de Berg Artillerie te Salatiga onder de wapenen geroepen.

Ik werd op 11 December 1941 gemobiliseerd en ik had mij te melden te Malang, alwaar ik ingedeeld werd bij de 1e Afdeling Mobiele Stelling Artillerie te Bangkalan (Madoera) als Commandant der Lichte Munitie Colonne. Onze taak was met de 1e Afdeling, bestaande uit drie Batterijen 7 Veld, waaraan nog was toegevoegd een bt. van een vrij oud, doch nog zeer zuiver schietend 8 c.m. kanon artilleriesteun te geven aan de infanterie aan de N.W., W. en Z.W. kust van Madoera. Landingen der Japanners aldaar moesten tot elke prijs tegengegaan worden om de vlootbasis Soerabaja te beschermen. Zoals wel bekend, heeft op Madoera nooit een Japanse landing plaats gehad, echter wel op de Noordkust van Java bij Rembang ten Westen en tussen Pasoeroean en Probolinggo, ten Oosten van Soerabaja. Door ons onderdeel werd dus in het geheel niet aan enige krijgsverrichting deelgenomen. De stemming was goed geweest en ook de houding van officieren en troep. Aanvankelijk waren wij gedurende enige weken krijgsgevangenen op Madoera. Daarna werd ons gehele onderdeel door de Japanners overgebracht naar Perak (haven van Soerabaja) alwaar met diverse andere onderdelen werd gelegerd in loodsen der Scheepvaartmaatschappijen. Toen, einde 1942, via Batavia afgevoerd naar Singapore, waar wij samen met Engelsen onder eigen commandanten geïnterneerd zaten in de grote voormalige Engelse kampementen in Changi, even buiten Singapore, waar wij veel bewegingsvrijheid hadden en soms dagen niets van de Jap merkten.

Begin 1943 begon echter de ellende, toen ik met een transport (van de indeling in onze oorspronkelijke onderdelen was niets meer overgebleven) per trein van Singapore naar Bangpong, ongeveer 30 K.M. voor Bangkok gebracht werd. Over deze ruim 1500 K.M. deden wij bijna 5 dagen met ongeveer 40 man per kleine goederenwagen. Vrij behoorlijke maaltijden en drinkwater of thee werden regelmatig verstrekt. Van Bangpong ging het in de eerste dagen met vrachtauto’s naar een groot basiskamp, waar een nieuwe indeling in groepen plaats had en mijn groep in drie dagmarsen verder noordwaarts trok te voet naar een plaatsje Brangkasi, waar wij verder bleven totdat onze taak aldaar gereed was, n.l. het maken van ons gedeelte van de BurmaSiam spoorweg. Daarna hadden wij het relatief minder zwaar en werden we afgevoerd naar kampen in de buurt van Bangkok, waarbij toen langzamerhand de officieren in aparte kampementen ondergebracht werden. Aangezien deze kampementen echter alle aan of dichtbij de spoorweg lagen, hadden wij nogal eens te lijden van geallieerde bombardementen, die steeds in hevigheid toenamen.

Na de Japanse capitulatie werd ik afgevoerd naar Bangkok, alwaar ik vier maanden later mijn vrouw en zoontje ontmoette, die uit Java geëvacueerd waren en met wie ik in Augustus 1946 naar Nederland vertrok. In Siam had ik het genoegen Dr. Maureau te ontmoeten; een korte tijd waren wij samen in één der officierskampen (zie ‘Bericht’ Maureau). Ja, ook hij deed goed zijn plicht als medicus en aan onze goede en flinke doktoren hebben wij het zeker te danken, dat nog niet meer van ons als slachtoffer van dit Siam avontuur gevallen zijn door de ziekten, die deze moedige mensen met hun gebrekkige middelen en tekort aan medicijnen, door hun hardnekkigheid en energie toch nog zo goed hebben weten te bestrijden. In Juni 1947 werd ik nog bevorderd tot Reserve Kapitein der Artillerie. Ik was toen Landrechter in Pangkalpinang (Bangka), maar ik was tevens belast met de functie van President van de Temporaire Krijgsraad.