Om te beginnen: ik leerde in 1950 de familie Kolff kennen door vrienden van mijn ouders: Sara Kolff (CBCF XVz1), getrouwd in haar tweede huwelijk met Henk Oudenhoven. Op een dag ontvingen m’n moeder en ik uit Schiedam, waar dit tweetal woonde, een uitnodiging voor een dinertje met nog enkele andere gasten, waaronder Nico Kolff (CBCF XVz2) naast wie ik kwam te zitten. “Ik heb jouw maar naast m’n broertje gezet”, aldus Sara: “je bent nogal een blauwkous, dus die conversatie zal wel lukken.” Nu, dat lukte uitstekend en toen het tijd werd om te vertrekken maakte Nico zich haastig op ons naar huis te begeleiden.
Dat was nogal een hele onderneming: eerst met de tram uit Schiedam naar het station, dan de trein naar Voorburg, vervolgens lopen naar ons huis en daarna Nico weer, in de helaas verdwenen Blauwe Tram, naar Leiden. Mijn goede moeder vond dat naar huis brengen maar een beetje overdreven: twee vrouwen konden toendertijd nog zeer goed in de late avond alleen over straat.
Maar… overdreven of niet: op een ijskoude zaterdag wapperde Nico het antiquariaat waar ik werkte binnen. Hij kocht een stapel boeken en vroeg of ik zin had om met hem uit eten te gaan. Ik dacht met schrik aan mijn wollen geruite jurk (wat had je helemaal aan kleding zo kort na de oorlog), thuis had ik nog wel wat beters hangen, maar eerst terug naar Voorburg om me te verkleden was toch ook zo ingewikkeld.
Goed: dan maar met een gezicht alsof je een laatste creatie aan had De Doelen op het Tournooiveld (Den Haag) binnen, waar we een heerlijk diner hadden en waar Nico ook nog een bekende zag met wie wij een zeer geanimeerd gesprek voerden.
Op de terugweg naar huis vroeg hij me ten huwelijk, maar omdat hij zo mompelde, verstond ik hem niet zo goed en dan kan je ook niet vragen: “Wat zeg je?” De volgende dag was er geen twijfel mogelijk: Hij bracht “ordentelijk zoals het behoort” een bezoek aan mijn moeder en de verloving was een feit!
Feit was ook het voorstellen aan de naaste ooms en tantes. Wie van de oudere generatie van de Rotterdamse tak heeft niet oom Jan van de Westersingel (CBA XVIj) gekend? Een keurig mannetje met de bijnaam Jan Kriel (zie: noot) of Jantje Zakformaat. De Grote Tante Saar (CBCF XIVp), wonend in Rotterdam aan aan de Maas, heb ik nooit leren kennen, alleen uit de verhalen; tijdens het bombardement op 10 mei 1940 werd ze met moeite in een roeiboot gered; ze stierf in het harnas, volgens Nico, dat wil zeggen tijdens de bridge…
Wat de tantes betrof: we trokken blijmoedig rond (ik geloof zelfs dat Nico nog een ‘kaasbol’ opzette voor de gelegenheid en ik dacht: “O, jee…”).
Noot: Jan Kriel: de firma Kolff & Witkamp exporteerde o.m. aardappelen
(zie ook de noot op pagina 3 van dit artikel en/of zie Historie: Rotterdamse Bijnamen.)
En zo gingen we naar tante Heleen (CBCF XVy) en haar lieve dochter Til (CBCF XVy1) op het buitengoed ‘Nimmerdor’ in Amersfoort, waar we werden afgehaald door de chauffeur van de Dames, maar ach… de route was tamelijk ingewikkeld in die dagen: Leiden – Amersfoort was geen directe verbinding, we reden ons doel voorbij, arriveerden misschien wel in Nijkerk, dat weet ik niet meer, hoe dan ook: we namen onmiddellijk een taxi, vlogen terug naar Amersfoort, renden het station aan de achterkant binnen en liepen er, zogenaamd ontspannen, aan de voorkant weer uit in de hoop dat de chauffeur onze strapatsen niet bemerkt zou hebben. “De trein was laat” zeiden we en de goede man knikte eens en dat was het dan… Ik was slap van de lach om deze rare vertoning, maar de verlegen Nico had het er moeilijk mee en ik mocht het nooit aan iemand vertellen… Later logeerden wij er vaak en ik heb de beste herinneringen aan ‘Nimmerdor’ waar alles met regelmaat en orde verliep.
Ook logeerden wij dikwijls bij nicht Baldine (CBCA XVIp) in Naarden waar de sfeer even hartelijk en gezellig was, maar minder geordend: hier waren altijd logé’s, het was er soms te koud, zeker in de logeerkamer boven de voordeur, soms was het er te warm, soms was er een kleine misrekening gemaakt door de dienstbode Marie betreffende haar inkopen bij groenteman en slager, zodat er te weinig was gekookt. Voor hij mij kende werd Nico hier menig voorjaar, als hij overwerkt was, weer op krachten gebracht… Op zijn ietwat zwaarmoedige verhalen betreffende een of andere gebeurtenis kon nicht Baldine dan soms op haar eigen leuke manier zeggen: “Kom, Nico: Onzin!”, waarop hij dan met zijn gevoel voor humor gelukkig weer kon lachen.
Om te eindigen zou ik dit nog willen zeggen: kom naar de Familiedag, dan leer je de meeste leden wel kennen! In 1950 maakten wij de eerste familiedag, samen, mee bij neef Jan en nicht Ella (CBCD XVIv) op de Koekoekslaan in Wassenaar. Nico nam mij bij de hand en leidde mij in snelle vaart langs alle aanwezigen. Ik drukte handen, verstond nauwelijks namen, en dacht: “hoe moet ik dat onthouden?” Maar het viel mee, ook omdat neef Jan de secretaris was en ieder kende, zodat ik op al mijn vragen het juiste antwoord kreeg. Zelden heb ik een familiedag overgeslagen en ik heb respect voor de organisatoren die er altijd iets goed van maken.
En nu ikzelf bijna negenenzeventig ben kan ik het mij zo goed voorstellen dat de jonge leden mij stokoud vinden, evenals ik dat in mijn jonge jaren van het toenmalig bestuur vond!
Tot besluit: Tot ziens op de Familiedag!
Willy Kolff-Vernes (1996)
Noot: Gedurende het grootste gedeelte van de 20e eeuw was het gebruik om familieleden met hun bijnaam aan te duiden, die bijnamen kwamen voort uit hun woonplaats of hun beroep, of – soms – hun lichaamsgrootte… Een voorbeeld: Jan [mijn grootvader, Marius, ed.] had de bijnaam Jan Koekoek (Hij woonde op de Koekoekslaan te Wassenaar); zie Historie: Rotterdamse Bijnamen.