Het eerste deel handelde vooral over de bezigheden van de
familie in Middelharnis sinds de start van het familiebedrijf
daar in 1768 door Adrianus Quirinus. Een deel van hun initiatieven
namen de Kolffen met andere ingezetenen van Overflakkee als
bestuurders, soms onder de vlag van de Maatschappij tot Nut
van 't Algemeen; voor een ander deel echter traden zij op
als zelfstandig ondernemer. Soms vervloeiden deze publieke
en private takken van activiteit, zoals in het geval van de
nutsspaarbank, de bedrijfsvoering waarvan al gauw een onderdeel
werd van het takenpakket van de Firma Weduwe C. Kolff, zoals
het bedrijf na de dood, in 1830, van A.Q.'s zoon Cornelis
bekend zou staan. De
portefeuille, zou men kunnen zeggen, van dit publiek-private
conglomeraat vulde zich met de meest diverse besognes. Hier
zal ik proberen daarvan een indruk te geven voor wat betreft
de periode 1890 tot 1953, toen de laatste telg van de familie
het eiland verliet.
In 1892 telde Middelharnis twee rederijen, die van Slis en
die van Kolff. Elk had toen tien sloepen, die op de visgronden
van de Noordzee voeren, op zoutevis (gezouten kabeljauw) vooral
en ook wel op haring. Elke sloep - toen al wel niet meer van
hout, maar van staal - had zo'n dertien man, van schipper
tot kofjeskoker, terwijl men bovendien had te maken met vast
en los personeel: de scheepsbouwer, zeilmaker, mandemaker,
smid, kuiper, de sjouwerman, de leverancier van lang-houdbare
levensmiddelen. Een eigen touwslagerij, een lijnbaan, werd
ingericht (aan het Beneden Zandpad; er is daar nog een Lijnbaanstraat).
Nieuw want, netten, een schilderbeurt op de werf, dat alles
verdiende aandacht. Maar de opbrengst was op den duur miniem.
Meer dan eens is het gebeurd, "dat de vissers de voorschotten
ad f. 3,- per week, die de reders gaven aan de huisvrouwen
van de vissers, niet op hadden kunnen verdienen met de visvangst.
Wanneer de afrekening kwam over wat de vis had opgebracht
bij de IJmuidense visafslag en het deel dat elke vissersman
zou moeten krijgen vastgesteld moest worden kwam het wel eens
voor, dat de vissers niets kregen: de opbrengst was niet eens
voldoende geweest om de eerste uitrustingskosten voor de sloep-naar-zee
te brengen, opverdiend werd." Soms 'deserteerde' dan
een visser van zo'n sloep om een andere schipper te vinden
die mogelijk gelukkiger voer. Een visser die vrouw en kinderen
in Middelharnis had, maar op een Maassluise sloep gevaren
had en niets had verdiend, deserteerde. Hij bracht vier dagen
in de gevangenis door en de rechter oordeelde, dat het feit,
dat hij niets verdiend had, geen excuus was voor contractbreuk.
|