Bericht van de Kapitein Luitenant ter Zee Kon. Marine Reserve H.L. Oudenhoven.
29 Augustus 1939, toen de Algemeene Mobilisatie werd afgekondigd, begaf ik mij naar den Helder en meldde mij bij de Commandant der Marine te Willemsoord. Deze deelde mij mede, dat hij me benoemde tot Commandant van Hr. Ms. “Hertog Hendrik” en dat ik dit schip zoo spoedig mogelijk in dienst moest stellen. Het schip had juist een oefenreis naar West Indië gemaakt, was uit dienst gesteld en zou op de Rijkswerf opgelegd worden. Men had die dag reeds kolen geladen en nu was men druk bezig met het wederom aan boord brengen van de inventaris. De volgende morgen werd naar de Buitenhaven verhaald. Er werd munitie geladen en nog meer inventaris aan boord gebracht. De daarop volgende dag, de verjaardag van H.M. Koningin Wilhelmina, werd ’s middags naar de reede verstoomd en werden de kompassen gesteld door personeel van het Rijksinstituut te Leiden.
Op 31 Augustus om 17.00 uur vertrok de “Hertog Hendrik” naar Terschelling. De volgende morgen arriveerde het schip op de Vliereede, alwaar geankerd werd. De opdracht luidde het mijnenveld in het Stortemelk (vaarwater tusschen Vlieland en Terschelling) te beschermen, wanneer een eventueele vijand dit mijnenveld zou willen opruimen, om van de Vliereede gebruik te maken als veilige ligplaats voor zijn eigen vloot.
De “Hertog Hendrik” bleef tot 4 November aldaar liggen. De laatste week waren 3 kanons van 15 c.m. van boord gehaald, om op Vlieland opgesteld te worden. Deze batterij zou dan de taak van de “Hertog Hendrik” overnemen. Het schip keerde naar den Helder terug. Tijdens de spannende dagen vanaf ongeveer 10 November 1939 lag het schip nog in de Buitenhaven. Het werd daarna naar de Rijkswerf verhaald om te worden ingericht als logementschip voor de adelborsten, daar hun slaapgelegenheid op het Instituut ingericht werd als hulphospitaal.
Ik werd daarop benoemd tot Chef van het Bureau Zeeverkeer voor de Koopvaardij bij de Marinestaf. Dit hield in het controleeren van in en uitgaande koopvaardijschepen naar en van Harlingen, het verleenen van verlof aan visschersschepen om uit te varen en het doen opruimen van op de kust aangespoelde mijnen. Deze laatste taak geschiedde in nauw overleg met de Commandant van Hr. Ms. “Schorpioen”, onder wiens bevelen de demonteeringsploegen ressorteerden. Toen op 10 Mei 1940 de oorlog uitbrak verhuisde de Marine Staf van het z.g. “Paleis” naar “Oostbatterij”, waar kazematten ingericht waren voor de Staven van Zee en Landmacht. Na de capitulatie was ik nog eenige tijd commandant van Hr. Ms. Opleidingsschip voor stokers “Van Speyk”, welks commandant wegens ziekte in het Marine Hospitaal was opgenomen. Op 28 Mei werd ik gedémobiliseerd.