Bericht van de Kapitein der Infanterie, leerling van de Hoogere Krijgsschool Gerard Johannes van Buuren.
In Augustus 1939 was ik, als leerling van de Hoogere Krijgsschool, bij de Cavalerie te Amersfoort gedetacheerd, toen tengevolge van den spannenden internationalen toestand op 27 Augustus 1939 het Regeeringstelegram B. werd uitgegeven. Op dit telegram moest ik mij naar Arnhem begeven, waar in de kazerne van de Rijdende Artillerie de Staf van de IV Divisie zou mobiliseeren. Bij deze voormobilisatie werd de kern van de Staf dezer Divisie geformeerd. Eenige dagen daarna werd de algeheele mobilisatie afgekondigd. |
Begin September vertrokken de onderdeelen der Divisie uit het mobilisatiecentrum naar het concentratiegebied, waar het Veldleger opgesteld werd om zich, zoo noodig, naar het operatiegebied te kunnen begeven. De voor de IV Divisie aangewezen verdedigingssector werd het gebied van den Grebbeberg tot ongeveer nabij Veenendaal.
Ik was ingedeeld bij Sectie I van de Divisiestaf, die onder leiding van den Chef van dien Staf belast was met het ontwerpen, inrichten en doen maken van de verdedigende stelling in de Grebbelinie. In de periode September 1939 tot April 1940 werd deze stelling ingericht en verbeterd. Door den strengen winter was het betonwerk eenige maanden achterop gekomen, zoodat dit slechts gedeeltelijk afgemaakt is kunnen worden. Het is betreurenswaardig, dat zoo lang gewikt en gewogen moest worden om tot volledige uitvoering te komen van het Groote Betonplan.
Mij was opgedragen om in de omgeving van Rhenen een Commandopost in te richten voor den Divisie Commandant met zijn Gevechtsstaf. Aangezien nog niet gerekend kon worden op betonnen onderkomens, deed ik deze Commandopost vervaardigen van houten onderkomens, ca. 3 Meter onder den grond. Daar de keuze was gevallen op een boschterrein op de van ’s vijandszijde afgekeerde helling, waren de onderkomens gevrijwaard tegen de voltreffers van vijandelijk artillerievuur, omdat de invalshoek der projectielen kleiner was dan de helling. In begin Mei waren een twintigtal onderkomens gereed, die verspreid lagen over een oppervlakte van ca. 10 H.A. boschterrein van verschillende bebossching. Eenige zelf gemaakte verkenningsvluchten boven dit terrein deed de voldoening smaken, dat de Commandopost vanuit de lucht vrijwel onzichtbaar was. Eenige zichtbare plekken werden nog beplant, zoodat aangenomen mocht worden, dat hoogvliegende vliegtuigen de Commandopost niet zouden ontdekken. Dit is inderdaad later gebleken het geval te zijn geweest, daar de Commandopost van de Linker nevendivisie door bommen en brand totaal vernield is geworden.
Op 10 Mei vertrok ik om 4.00 met twee andere officieren van den Gevechtsstaf naar de Commandopost. Om 23.00 den vorigen avond was het bericht binnengekomen van verhoogde activiteit aan de grens en dat voor de Divisie “Gevechtsvaardigheid 3” inging, d.w.z. gedeeltelijke bezetting der commando posten en bezetting der voorposten. Bij ons vertrek namen wij reeds tientallen vijandelijke vliegtuigen waar. Om 9.00 kwam het officieele bericht, dat Nederland en Duitschland met elkaar in oorlog waren.
Toen kwamen dagen van ingespannen arbeid, waarbij gedurende drie dagen niet geslapen kon worden.
Gedurende de gevechten op en om den Grebbeberg werd ik, om beurt met een anderen officier, als Verbindingsofficier uitgezonden naar de Bataljons in de voorste lijn om rapport uit te brengen over het verloop van den strijd. Aangezien de Commandopost juist gelegen was tusschen de artillerie opstellingen van het veldgeschut en die van het verdragende geschut (Legerkorpsartillerie) konden wij genieten van de vijandelijke artillerievuren. Het was den soldaat niet euvel te duiden, dat hij, die nooit een artillerieprojectiel gezien had, laat staan, had hooren springen, in het begin een moreele inzinking kreeg door het hevige en zeer juist gelegde Duitsche artillerievuur op de stelling.
In de Commandopost van de Divisie kwam een gevoel van onveiligheid; niet door het vijandelijk artillerievuur, maar door de alarmeerende berichten, dat in de bosschen parachutisten waren neergekomen. Een uitwendige, zowel als een inwendige bewaking van de Commandopost werd ingesteld en bleek hoogst noodzakelijk te zijn.
Bij mijn tochten van de Commandopost naar de voorbataljons en het volgen van een tegenaanval van een Regiment als Verbindingsofficier heb ik ervaren, dat “toeval” niet bestaat, gezien de soms raadselachtige wijze, waarop menschen ongedeerd in den strijd bleven en waarop op onverwachte momenten anderen weder het leven moesten laten voor het Vaderland.
Na drie dagen strijd trok het geheel in den nacht terug en den volgenden dag geleek het Veldleger wel een mierenhoop achter de Hollandsche Waterlinie. Onze Commandopost werd gevestigd op het Raadhuis te IJselstein.
Daar werd ook bekend, dat het Nederlandsche Leger gecapituleerd had. Toen de Divisie Commandant dit vanaf het bordes van het Stadhuis aan de verzamelde troepen op het Marktplein persoonlijk bekend maakte, was dat het meest ontroerende oogenblik, ooit in mijn leven medegemaakt.
Eenige dagen daarna werd de Divisie naar het oorspronkelijk Legeringsgebied verplaatst. Daar werden in Materieelparken de wapens, voertuigen, kortom de geheele uitrusting verzameld.
Op 1 Juli vertrok ik uit de Divisie staf om den Commandant van den Opbouwdienst te helpen met het organiseeren van dezen dienst.
Vervolg dd. 17 April 1950
Alhoewel ik de overtuiging had en deze nog ben toegedaan dat de Opzet van de Opbouw Dienst op een Nationale grondslag in het belang van de demobiliserende soldaten was gebaseerd, was de inmenging van de bezettende macht n.m.m. te ingrijpend om lang bij deze dienst te kunnen blijven, zonder het eigen nationale gevoel geweld aan te doen. Voor Kerstmis 1940 had ik mijn functie op het Hoofdkwartier van de O.D. neergelegd en voelde mij, voor zoover mogelijk, weer een vrij mens. Dr. F. Schmidt Degener, Hoofddirecteur van het Rijksmuseum vernam in begin 1941, dat ik ambteloos burger was en verzocht mij of ik mij weder voor het Rijksmuseum beschikbaar wilde stellen. Ik aanvaardde toen in Februari 1941 een functie aldaar en werd belast met het algemene toezicht en bewaking van de Nederlandse kunstschatten in de schuilkelder te Castricum. Dientengevolge verhuisde ik met mijn gezin naar Castricum. Daar, in een landelijk huis aan de duinrand, vrij van de ergernis van de aanwezigheid der bezettende macht, brachten wij een heerlijke tijd door, totdat de fatale datum 15 Mei 1942 aanbrak, waarbij ik argeloos, als zoveel anderen, ingevolge de meldingsplicht mij in Bussum ging melden, hetgeen gepaard ging met de wegvoering der officieren naar het gevangenenkamp Langwasser bij Neurenberg
Na de volgende jaren in de kampen te Stanislau en Neu Brandenburg te hebben doorgebracht, brak in Mei 1945 de bevrijdingstijd aan.
Nadat ik in het Vaderland terug was gekomen, vertrok ik na eerst “gezuiverd” te zijn geworden, naar Engeland en werd ingedeeld bij de Expeditionaire Macht.
Na een verblijf van een jaar in Engeland, waar ik naast een herscholing diverse cursussen van geallieerde officieren volgde, werd ik gedetacheerd bij een Engelse Divisie in Duitsland. In Januari 1947 werd ik ingedeeld bij het Hoofdkwartier van de Generale Staf. Ik werd belast met de leiding van het Bureau Reglementen en Voorschriften, welk bureau tot taak had om liet nieuwe Nederlandse Leger van vernieuwde Reglementen en Voorschriften te voorzien. Ik had daarvoor mede ten dienste de vroegere Inrichting tot uitgeven van Boekwerken. Deze werd gereorganiseerd en gemaakt tot een van de meest moderne huisdrukkerijen met de nieuwste Amerikaanse druk en stencil machines. Deze plaatsing in ’s Gravenhage maakte het mogelijk om van geëvacueerde wederom inwoner van Den Haag te worden, zoals voor 1940, en ons gezin was weldra in een eigen home vereenigd.
Gedurende die tijd heeft het H.M. Koningin Wilhelmina behaagd mij boven de sterkte te plaatsen bij het Garderegiment Grenadiers, het regiment waarbij ik het voorrecht had sinds 1928 te hebben mogen dienen. Deze zeer interessante en zelfstandige werkkring heb ik tot 1 November 1949 behouden, toen H.M. Koningin Juliana mij benoemde tot Commandant van het Garderegiment Jagers, welk commando ik tot heden uitoefen.