Bericht van den Cadet-vaandrig der Bereden Artillerie C. KOLFF, Batterij Officier bij 2 11 17 R.A., Troepen in Zeeland.
Bij de aanvang der mobilisatie werd ik als Cadet-sergeant ingedeeld bij 1-3 111 Depot Bereden Artillerie, gelegerd in Den Haag. Spoedig daarop werden de Cadetten van het tweede en oudste studiejaar, waaronder ik, bevorderd tot Cadet-Vaandrig. Het Depot verhuisde naar Bergen op Zoom. Hier werden rekruten ontvangen, waarvan de opleiding met kracht ter hand werd genomen. In Februari 1940 echter werden ook de Cadetten voor het Hollandse leger naar de K.M.A. teruggeroepen, ter voltooiing van hun studie. Bij een periode van ingetrokken verlof vertrokken wij opnieuw naar onze onderdelen. Daar de rekruten inmiddels te velde waren gegaan, waren wij overbodig en werd ik overgeplaatst naar 17 R.A., waarvan de Staf te Middelburg was gelegerd. Het behoorde met 40 R.I., een ander Infanterie Regiment, enige Marinetroepen en Kust Artillerie tot het Commando Zeeland onder leiding van een Schout bij Nacht en het waren dus zogenaamde Territoriale troepen. Ons Regiment was gevormd door 4- en 8 R.V.A. met mobilisatiecentrum Jutphaas. De eerste Afdeling van het Regiment opereerde zelfstandig, als een onderdeel van het Veldleger, ergens in de Betuwe. 11 17 R.A. (7 veld) lag op Walcheren, 111 17 R.A. (8 staal) lag op Zuid Beveland bij Kruiningen. Ik werd geplaatst bij 2 11 17 R.A., gelegerd te Serooskerke. Na twee dagen in dit dorpje te hebben vertoefd, volgde opnieuw een oproep voor de K.M.A. Op 7 Mei keerde ik te Serooskerke terug, waar mij de taak van Batterij Officier werd opgedragen.
In de nacht van 9 op 10 Mei werd ik om 12 uur door de Luitenant Toegevoegd uit bed gehaald met de mededeling om onmiddellijk op het Batterijbureau te verschijnen. De toestand was ernstig. Om 1 uur volgde grootalarm voor de Batterij. Op het appel werd ook de troep op de hoogte gebracht. Alles werd ingepakt, de stukken gereed gezet en de paarden opgetuigd. Velen geloofden echter nog slechts aan een oefening. Bij het aanbreken der schemering verschenen de eerste vliegtuigen uit de richting der zee, waarop vanuit Vlissingen en Veere het vuur, zonder veel resultaat, werd geopend. Drie kwamen er zeer laag en probeerden te Souburg te landen, hetgeen mislukte. Een vliegtuig vloog op geringe hoogte over Serooskerke en had ons eenvoudig weg kunnen maaien, maar hij’ liet dit achterwege. Na het doorkomen van de berichten over de parachutisten was het ons duidelijk dat het oorlog was.
De dag werd wachtend doorgebracht. ’s Avonds kwam het bericht dat wij de reeds die winter voorbereide stellingen achter de Zanddijk stelling op Zuid Beveland moesten betrekken. Dit geschiedde des nachts. De stukken werden achter de auto’s van onze munitiecolonne gebonden.
De paarden met de voorwagens en de caissons volgden in langzamer tempo. Doordat wij zeer weinig licht durfden voeren ging het vrij lastig. Bij het horen van vliegtuigen werd stilgestaan en de lichten gedoofd. Tegen de schemer werd het doel bereikt en de stelling betrokken. Deze lag in de rand van een boomgaard iets zijwaarts van de weg van Kapelle naar Vlake. Voor ons op ongeveer 400 m. lag het kanaal van Hansweert, tegen welks dijk wij aankeken. De spoorbrug en de voetbrug bij Vlake kon ik bij het tweede stuk zien evenals de toren van het dorpje Schore, die ongeveer in onze hoofdrichting lag. Het in de winter gemaakte graafwerk was nu met groen begroeid, zodat de maskering zeer voldoende was.De Zaterdag werd besteed aan het maken van verbeteringen, zoals een verblijfplaats voor de manschappen, het op zijn plaats brengen en inrichten van munitienissen en het misschien ten overvloede aanbrengen van maskeringnetten bij twee stukken. De batterij werd in de hoofdrichting gebracht en daarna volgde een betrekkelijke rust.
Op de weg vertoonden zich nu Fransen, die bij Vlissingen aan land waren gezet en die volgens geruchten bij Narvik waren vrij gemaakt. Achteraf beschouwd kon hun uitrusting pover worden genoemd, toen wisten ook wij nog niet beter.
Wel waren ze zeer opgewekt. Onderweg namen ze seringen mee, die ze voor op hun motorfietsen staken. Zo trokken ze Noord Brabant in.
De Zondag verliep rustig. Soms kwamen er vliegtuigen die de weg naast ons bestookten en ook wij kregen daar wat van mee. Voor ons was het echter zaak om zo stil mogelijk te zijn om onze positie niet prijs te geven. Merkwaardig was het verschijnen van een formatie van vijf Franse jagers, de eerste en de laatste bevriende vliegtuigen die ik gedurende de oorlogsdagen heb gezien. De nacht die volgde werd verlevendigd door een schietpartij op vermeende parachutisten, welke gelukkig zonder ongelukken afliep. Tot nu toe verkeerden wij in de mening dat de oorlog een voor Nederland gunstig verloop had en de stemming was dan ook opperbest. De Maandag bracht de eerste teleurstellingen. Eerst kwamen er vluchtelingen uit de Peel langs. Deze mensen hadden een panische angst voor vliegtuigen en ook de verhalen die ze meebrachten waren niet geschikt voor het moreel van de batterij. Maandagavond kwam het bericht, dat de Duitsers reeds in Waalwijk waren.
Hun plan zou daarin bestaan om over Tholen en Noord Beveland direct op Vlissingen aan te gaan met vermijding van de stellingen op Zuid Beveland.
11-17 R.A. kreeg opdracht om in stelling te komen in de buurt van Wemeldinge om vuur te kunnen brengen op de Oosterschelde en op het eiland Tholen. ’s Avonds om 11 uur verlieten wij de oude stellingen om bij maanlicht de vluchtig verkende nieuwe stelling te kunnen innemen. Deze tocht met de aangespannen batterij was, ondanks de omstandigheden, buitengewoon mooi. Ik kon me een zeker gevoel van oude oorlogsromantiek niet ontzeggen, hoewel enige keren overkomende vliegtuigen deze gevoelens dreigden te verstoren. Alles ging echter uitstekend en toen de morgen aanbrak waren wij opgesteld in de nieuwe stelling, die hoewel primitief vergeleken bij de vorige, toch zeer voldoende was. Wederom togen wij aan het werk om de munitie te bergen en om de manschappen een enigszins dragelijk verblijf te verschaffen. Hiermede waren wij nog niet gereed of om ongeveer 11 uur ’s morgens kwam het bevel om de oude stelling weer in te nemen. Het was dag en de vliegtuigen waren vrij talrijk dus een lange colonne zoals de avond daarvoor was uitgesloten. Besloten werd om de stukken in de vrij grote munitieauto’s te laden en ze zo één voor één terug te transporteren. De caissons werden achter de auto’s gehaakt. Om 7 uur ’s avonds stonden wij wederom tot vuren gereed bij Kapelle.
De toestand werd nu verward. Volgens de radioberichten zou de Koningin naar Engeland vertrokken zijn, en werd Nederland, op Zeeland na, overgegeven. Dit werkte op onze vermoeide troepen slecht. De manschappen vroegen zich af “waar vechten we nu nog voor”, en van de meesten maakte zich een stemming meester om tenminste het vege lijf nog maar te redden. Van hoger hand kwam echter het bevel om de stelling te blijven bezetten en wij maakten onze manschappen duidelijk dat de berichten vals konden wezen en dat wij de bevelen zoals die kwamen hadden te gehoorzamen. De nacht werd door de volledige bezetting in de stelling doorgebracht. Zeeland werd, zoals gezegd, verdedigd door 4o R.I. en twee Afdelingen van 17 R.A. Over de verdeling der Infanterie is mij niets bekend. Achter de stelling bij Rilland-Bath lag 111 17 R.A. en wij zelf lagen als één der drie batterijen van 11 17 R.A. achter de Zanddijk stelling, waarvoor geïnundeerd terrein was. Op Dinsdagavond werd reeds schieten gehoord, maar de aanval op de Zanddijkstelling werd pas met kracht op Woensdagmorgen ingezet. Bij het aanbreken van de dag werd op de Infanterie een inleidend bombardement losgelaten. De Artillerie werd wel gezocht door de vliegtuigen maar niet gevonden. Om ongeveer 9 uur openden wij het vuur. Het waren voorbereide vuren en onmiddellijk werd overgegaan tot uitwerkingsvuren van drie minuten. Het schieten verliep goed. De uitwerking kon ik niet constateren, maar volgens later ontvangen mededelingen moet hij behoorlijk zijn geweest.
Het vuur was afwisselend gericht op de spoorbaan en op de wegen, waarover de Duitsers door het geïnundeerde land naderden. De afstanden waarop geschoten werd varieerden van 5000 tot 6000 m. Om ongeveer 12 uur, wij waren toen vrijwel door onze munitie heen, kreeg ik het bevel om de stukken tijdelijk onklaar te maken en om met de manschappen de stelling in de daarvoor ter plaatse opgestelde auto’s te verlaten, met het oog op nabij zijnde vijandelijke Infanterie. Wij reden naar het dorp Kapelle waar de Regimentsstaf was om nadere bevelen in ontvangst te nemen. Hier bleek dat het zo’n vaart niet liep. Met de Luitenant Toegevoegd van onze batterij ging ik terug en vond de verlaten stellingen nog steeds leeg. Besloten werd om de stukken en de rest van de munitie terug te halen. Met één auto werden enige tochten ondernomen en zo hadden we om 17.00 uur in Kapelle weer een batterij van drie stukken bij elkaar. Eén stuk was namelijk bij het snelle verlaten der stelling voorgoed onklaar gemaakt met het daarvoor probate middel van een projectiel met een hap zand. Ondertussen was de Zanddijkstelling bezig om in elkaar te storten en daarom trachtten de Fransen de dijk langs het kanaal van Hansweert bruikbaar voor de verdediging te maken. Tijdens deze werkzaamheden werden zij echter al door de Duitsers gebombardeerd, zoals ik op één van mijn tochten naar de stelling van tamelijk nabij kon meemaken.
Van Kapelle reden wij ’s avonds om 10 uur weer weg om een nieuwe stelling te betrekken even buiten het dorp naar de Goesse kant toe. Dit diende er waarschijnlijk voor om de Fransen te kunnen steunen voor de dijk langs het kanaal. Voordat wij Donderdagmorgen echter een schot hadden gelost kwam het bevel tot terugtrekken. Onze paarden, op zes na, waren in het dorp Kapelle, dat juist gebombardeerd werd, en daarom dus niet meer te bereiken. Wij spanden twee paarden voor elk stuk en daarachter volgden de twee ons nog overgebleven auto’s. Zo trokken wij door Kloetinge en Goes. Even voorbij laatstgenoemde stad kregen een drietal vijandelijke vliegtuigen ons in de gaten. Wij verlieten de colonne om dekking te zoeken aan de kant van de weg, waarna wij het slachtoffer werden van een bombardement. Voor mij was slechts een kleine scherf bestemd, die in het linker bovenbeen drong en die mij het lopen verder voor enige weken onmogelijk maakte. Op één van de gelukkig heel gebleven auto’s werd ik nu naar Middelburg vervoerd, waar wij ondanks een tweede beschieting aankwamen. Hier werd ik voorlopig verbonden en daarna werd ik tezamen met enige gewonde Fransen naar Domburg gebracht. Men zocht hier naar de scherf maar vond hem niet, zodat ik hem nu als een blijvende herinnering mee mag dragen. Zaterdag kwam het bericht dat ook Zeeland gecapituleerd had.
Nog rest mij de mededeling, dat de geneeskundige behandeling en de verpleging, zowel in het Zeehospitium Zonneveld te Domburg, als later in het St. Ignatius Ziekenhuis te Breda, uitstekend waren.
Na in juni 1945 uit krijgsgevangenschap te zijn teruggekeerd, volgde in September ’45 de uitzending naar Engeland om herschoold te worden. Na cursussen te hebben gevolgd in Glasgow en Tilshead keerde ik in Maart 1946 als 1e Lt. der Art. naar Nederland terug, waar begonnen werd met de opleiding van de rekruten voor de 7 December Divisie. Ik was toen ingedeeld bij’ 3~6 R.V.A. Het regiment was gelegerd in Wezep.
In Oktober 1946 volgde de uitzending naar Nederl. Indië. Ik werd toen ingedeeld als Batterij Commandant van de F. Batterij’ van 3 6 R.V.A. met de rang van kapitein der Art., welke functie en rang ik tot het einde van ons verblijf in Indië behield.
Op 28 Oktober 1946 kwam 6 R.V.A. met de “Tegelberg” in Tandjong Priok aan. Na een kort verblijf in Meester Cornelis werd de 3e Afdeling van 6 R.V.A. verplaatst naar Depok. Hier ontvingen wij materiaal en werd gewerkt aan de verdere opbouw van de Afdeling. Ook werd ons daar de kunst van het patrouille-lopen en de vechtwijze van de tegenpartij gebracht.
In Mei 1947 werd 3 6 R.V.A. losgemaakt van 6 R.V.A. en de 7 December Divisie en als zelfstandige Afdeling toegevoegd aan de V. Brigade, welke gelegerd was te Bandoeng. Met deze Brigade werd in de maanden juli en Augustus 1947 de eerste Politionele Actie meegemaakt. Toen in de nacht van 4 OP 5 Augustus het sein tot halthouden werd gegeven, bevond 3 6 R.V.A. zich te Gombong, een plaatsje aan de grote weg naar Djokjakarta en ongeveer 100 K.M. vandaar. Langs dit plaatsje kwam de demarcatielijn te lopen. Anderhalf jaar heeft ons verblijf daar geduurd. Het eentonige bestaan werd afgewisseld door het verlenen van artilleriesteun aan kleinere acties langs de demarcatielijn en binnen ons gebied.
In December 1948 volgde de tweede Politionele Actie. Deze Actie bracht 3 6 R.V.A. van Gombong naar Magelang lang op Midden Java. Ook hier volgden na de grote actie talloze kleinere tegen de, vooral op Midden Java, zee brutale guerrilla benden. Tenslotte bleek, dat het politieke spel verloren was. In juni 1949 stond 3-6 R.V.A. gereed om in geval van moeilijkheden, de terugtrekkende troepen uit Djokjakarta te steunen. In September 1949 kwam de aflossing, in de vorm van een nieuw opgeleide afdeling K.N.I.L. artillerie via Semarang en Batavia, waar we weer met de andere Afdelingen van 6 R.V.A. werden verenigd, keerden we naar Nederland terug.
Op 6 December 1949 meerde de ‘Johan van Oldenbarneveldt’ aan de kade te Amsterdam. Over het algemeen was 3 6 R.V.A. een gelukkige Afdeling. Bij vijandelijke acties verloren wij slechts één gesneuvelde. Voorts waren er 12 gewonden, hetgeen, vergeleken bij andere onderdelen, een zeer gunstig percentage is. Zesmaal liep een voertuig op een mijn, waarbij éénmaal het voertuig, waar ikzelf was gezeten. Alles liep echter wonderlijk goed af en alle zes keren waren slechts lichte verwondingen het gevolg.