Bericht van de oud dpl. o.o. van het Korps Pontonniers Ir. Cornelis Kolff, Sergeant Stadswacht Probolinggo.
In 1940, toen Duitsland Nederland overrompelde, mobiliseerde ook Ned. Oost Indië, aangezien te verwachten was dat Japan nu spoedig zijn Dai Nippon ideeën zou gaan verwezenlijken. Ik werd bij de mobilisatie niet opgeroepen, omdat ik tot de z.g. noodformatie van het Elektriciteitsbedrijf te Probolinggo (Oost Java) behoorde. Reeds spoedig werden plaatselijke Stads en Landwachten geformeerd met de bedoeling deze binnen de gemeente of districtsgrenzen te laten opereren. Ik trad toe tot de Stadswacht Probolinggo in de rang van sergeant, welke rang ik destijds bij het Korps Pontonniers te Dordrecht had verkregen. Twee maal per week werd geoefend, buiten onze normale werkuren, voornamelijk in het opruimen van paratroepen en onder leiding van een Instructeur van het K.N.I.L. De Stadswacht bestond uit de met, gemobiliseerde Nederlanders, die niet reeds een functie bekleedden bij de L.B.D. of de Vernielingsbrigade, en een klein aantal Chinezen en Javanen. Aangezien de toetreding vrijwillig was gaven zich slechts weinig niet Nederlanders voor deelname op; Chinezen en Javanen zijn nu eenmaal weinig militair aangelegd. De Stadswacht kreeg de beschikking over drie overvalwagens met mitrailleurs; verder bestond de bewapening uit karabijnen en handgranaten. Als hoofdkwartier diende het centraal gelegen gebouw van de Mulo school. Onze echtgenoten sloten zich aan bij de Rode Kruisbrigaden, L.B.D. of telefooncensuur. In de grote steden werden ook vrouwelijke chauffeurs voor de Motor Transport Dienst opgeleid. Het was een enerverende, afmattende tijd, maar we hadden het voor de verdediging van het mooie Insulinde over.
In Februari 1942 werd in de Java zee de vloot van de Kon. Marine totaal vernietigd. De landingen der Japanners op Java konden nu elk ogenblik worden verwacht, dus evacueerden onze gezinnen naar veiliger geachte plaatsen; mijn gezin vertrok naar de bergplaats Malang en verkreeg daar inwoning. In Maart 1942 vonden de landingen plaats, in West Java bij Pamanoekan, gericht op de verovering van Batavia en Bandoeng, en in Oost Java bij Toeban, gericht op Soerabaja. Na enkele dagen strijd in de bergen ten Noorden van Bandoeng, moest deze stad capituleren. Dit werd per radio omroep bekend gemaakt, waardoor op geheel Java grote verwarring ontstond, omdat niet duidelijk was of deze capitulatie al of niet geheel Java omvatte. Onze troepenmacht in Soerabaja en omstreken, de IIIe Divisie, trok zich terug in de Oosthoek, omdat door het ontbreken van vloot en luchtmacht Soerabaja niet te verdedigen was. Dit terugtrekken met gerequireerde auto’s geschiedde helaas weinig ordelijk. Bovendien geraakte bijna de helft van de voertuigen onderweg in brand, omdat zij abusievelijk geladen bleken met onbruikbaar gemaakte benzine. De Vernielingsbrigade bleek te vroeg aan het werk te zijn gegaan.
Terwijl ik die dag het Elektriciteitsbedrijf te Bangil controleerde, heb ik een aantal officieren van zo’n verongelukte auto mee naar Probolinggo genomen en kreeg ik o.a. te horen, dat de Jappen ons op de hielen zaten. Ik was daar wel verbaasd over, want had die gehele ochtend rustig mijn werk te Bangil kunnen verrichten, terwijl Bangil toch slechts enige kilometers van de Porrongstelling, de verdedigingslinie om Soerabaja, is gelegen. Maar ik gaf toch maar vol gas tot Probolinggo en meldde mij bij de Stadswacht. De te Toeban gelande Japanse troepenmacht zette evenwel geen achtervolging in, doch bezette de nu praktisch onverdedigde steden Soerabaja en Malang.
In verband met het schijnbaar nutteloze van verdere strijd, werden de Stads en Landwachten ontbonden en naar huis gestuurd; de IIIe Divisie werd onder toezicht van het Binnenlands Bestuur ontwapend en in scholen ondergebracht. Eerst enige weken later trokken de Japanners de Oosthoek in, voerden onze militairen als krijgsgevangenen af en namens de taak van het B.B. over.
Ik ben nog tot januari 1943 in functie bij het Elektriciteitsbedrijf gebleven, geheel in overeenstemming met de richtlijnen van het Gouvernement, waarbij bepaald was, dat de bedrijven van openbaar nut haar werkzaamheden, ook onder vijandelijke bezetting, zouden voortzetten. Het was een naargeestige tijd; de Jap begon zoveel mogelijk Nederlanders te interneren. De Kempetai (Japanse Gestapo) begon zijn schrikbewind en wij hadden maar toe te zien hoe de gezinnen van onze landgenoten uit elkaar werden gescheurd en mannen, zowel als vrouwen als de grootste misdadigers op Aziatische wijze werden behandeld. Eind januari 1943 werd ik door een Japanner vervangen als hoofd van het Elektriciteitsbedrijf en te Malang geinterneerd; mijn gezin in een afzonderlijk kamp. Een beschrijving van de jaren in internering doorgebracht kan ik niet geven, maar de vele boeken, die daarover zijn verschenen, geven enigszins een beeld van de mensonwaardige toestanden in die kampen. In Augustus 1945 capituleerde Japan, doch een werkelijke “bevrijding” kwam voor ons pas op het ogenblik, dat we weer Hollandse grond onder de voeten hadden, hetgeen voor velen eerst in 1946 of ’47 mogelijk was. Indië zelf is nog steeds niet bevrijd en Nederland schijnt dit niet nodig te vinden. |