(p. 287)
(een gesprek met haar grootvader, in een bar ergens tussen den haag en
scheveningen brengt een aantal gevoelige zaken naar buiten)
"ik weet heus wel dat u het uit liefde deed, niet uit kwaadaardigheid"
hij antwoordde meteen: "liefde? geen sprake van. het was dwang. liefde
moet van twee kanten komen".
alcohol legt soms de toegang bloot tot de kwalijke stukken waarvoor
het geheugen zich geneert
stukken die zo zwaar zijn dat zij zonken tot waar geen licht meer komt,
tot op de rotsige bodem, waar zij zijn weggeschoven in spelonken van het
gitzwarte gesteente waar black-outs ontstaan
black-outs, die een gezonde, wellevende sterveling slechts kent van horen
zeggen
geen macht ter wereld die ze nu nog bij de kladden kan grijpen, deze feiten,
die daar liggen te fossileren
behalve de alcohol, een enkele keer
in grote hoeveelheden genuttigd, lukt het de sterke drank een weg te boren
door alle versperringen heen"
(p. 287)
(de kleine broer van louise was [toen?] niet geliefd door haar, sinds
zijn geboorte had ze een soort jaloezie gevoeld; dit gedeelte laat haar
onverschilligheid zien, op een subtiele, maar zeer duidelijke wijze)
de maan verblindde ons niet en verwarmde ons niet
wij strompelden in tegen de wind, nee, we strompelden niet, we tornden
op tegen de wind, we lieten de wind achter ons, lieten mijn broertje in
zijn wagentje staan op de boulevard
hij sliep die keer in de blauwe kamer van tinka
we moesten hem dus meenemen, zodat niemand onze verdwijning zou opmerken
als hij in de nacht wakker werd en schreeuwde
we hadden hem aangekleed, in zijn wagentje gezet, we waren in de nacht
met hem over de lange laan gegaan
later heb ik hem naar huis terug geduwd, nee, dit is niet helemaal waar
hij krijste zo dat ik hem in zijn wagentje een zijstraat heb ingereden
daar heb ik hem laten staan en ik ben doorgelopen, alsof ik geen broer
en geen zusje meer had |